Gisteren kreeg ik een briljant Willy-wortel-idee. Dat was toen ik me puffend op de bank liet vallen, mijn vest uitrukte, de bovenste knoopjes van mijn blouse lostrok en hijgend naar mijn waaier greep.
Ter verduidelijking voor de mensen die geen last hebben van opvliegers: je lijf verandert, zonder waarschuwing vooraf, in een waterkoker: eerst dwarrelen er wat onschuldige luchtbelletjes in rond, tot alles op volle kracht borrelt en pruttelt. Vervolgens wacht je, en dat duurt uren, tot het kookpunt is bereikt. Een waas voor je ogen, klotsende oksels, stoom uit je oren en neusgaten en dan… dan slaat dat kreng eindelijk af.
Een naargeestige plagerij van moeder natuur, minstens tien keer per dag. En wat een verspilling van alle kostbare warmte en energie!
Naar frisse lucht happend op de bank stelde ik me daarom een ingenieus apparaat voor, dat moest toch te fixen zijn, die al die kostbare energie op zou vangen. Een win-win voor de energievoorziening en mijn miljoenen lotgenoten. Ik droomde verder en zag het gesprek op mijn werk al voor me.
‘Ach jee, ik zie het al. Ga maar.’
‘Ja, sorry, ik moet weer naar mijn lader.’
‘Geen probleem hoor. Ik neem je les wel over. Kopje thee erbij?’
‘Nou, doe maar een glas cola met ijsblokjes erin.’
Ik durf te wedden dat één zo’n opvlieger goed is voor het opwarmen van zeker twee diepvriespizza’s. Nu nog even een uitvinder zoeken.