Onze kat Ibbeltje is al weer enkele maanden dood. Regelmatig kom ik nog een verdwaalde snorhaar tegen, of meen ik haar te horen thuiskomen: padoem. Want dat was elke avond het geluid dat we hoorden als ze op weg naar de achterdeur, vanaf de schutting, padoem, op de biobak sprong. Ze was zeventien, krakkemikkig en kreeg daarbovenop een akelige oogontsteking. Een operatie leek ons geen optie meer en dus besloten we haar in te laten slapen.
Een paar dagen voor dit nare moment vonden we in de tuin de restanten van een arm musje. Ibbeltje moet geweten hebben dat haar lot was bezegeld. En dit was blijkbaar een laatste punt dat van haar bucketlist moest worden afgevinkt.
Maar de mussen, ook niet flauw, wilden deze ruwe verdwijning van hun familielid, wreken voor het te laat was. En dus bleken ze, die allerlaatste dag van Ibbeltje, in onze achtertuin, een project-X te hebben georganiseerd: nog nooit heb ik zo veel mussen bij elkaar gezien. Uitdagend hipten, tjilpten, kwetterden en fladderden ze door elkaar en steeds dichter waagden ze zich bij ons raam. Ze leken de grootste lol te hebben nu Ibbeltje uitgeschakeld binnen lag.
‘Eigen schuld, dikke bult!’
‘Naanananaana…’
En, heel eerlijk, ergens hadden ze een punt.
Ibbeltje, die bij mij op schoot lag, hief af en toe gekweld haar hoofd. Tot ze het niet meer hield en met haar allerlaatste krachten naar de schuifpui stoof om die misbaksels nog één keer de stuipen op het lijf te jagen. En dat lukte.
Ik gniffelde. Met de Lion King valt nou eenmaal niet te spotten.
(Ibbeltje heeft nu, postuum, een rolletje gekregen als Lapje, in mijn nieuwe serie voorleesverhaaltjes op mijn website.)